Even afsteken

De windmeter schuift langzaam naar de 20 knopen, maar de schipper maakt zich geen zorgen. Zolang ‘ie maar uit het zuidwesten blijft waaien heeft hij West-Terschelling helemaal bezeild.

Het is een makkelijk reisje vanaf Kornwerderzand. Eenmaal door de sluis ruikt het schip het zilte nat en stuift het er vandoor zodra de zeilen gehesen zijn. De schipper proeft het zout op zijn lippen en geniet. Het was weer even wennen, nadat hij het schip al een poos door een zetschipper had laten varen, maar dit is toch het echte leven. Nu zeilt hij onder vol tuig met zijn gasten naar het Noorden, voorbij het gasstation Zuidwal, het Inschot in, de Vliestroom tegemoet. Via de marifoon heeft de schipper al gehoord dat er niet heel veel plaats meer is op West, en naar Vlieland uitwijken ziet hij niet zo zitten. Weliswaar heeft hij van het Stortemelk in de beschutting van de Richel niet veel te vrezen, maar de wind ruimt ook iets, en in kruisen daar heeft hij geen zin. Bovendien komt de vloed dan waarschijnlijk alweer naar binnen, en tegenstrooms én tegen de wind in maakt de tjalk sowieso niet veel klaar.

Race naar de kardinaal
Vanuit de Blauwe Slenk naderen verschillende collega’s, ziet hij al. Het zal er dus nog om spannen: wie zich het eerst bij de kardinale boei aan het begin van de Vliestroom meldt bij de Brandaris voor bestemming West heeft zeker nog een plekje, maar wanneer de haven vol is valt niet te zeggen. De schipper roept zijn deksman erbij. “Maak de aap maar klaar, daarmee kunnen we nog net wat meer snelheid halen.” De deksman knikt en gaat naar voren. Hij haalt het zeil uit de zak, slaat de tophoek aan op de bootsmanval in de bezaansmast en de halshoek op het bakboordswant. Hij trommelt een paar gasten op en even later gaat het zeil de lucht in, terwijl de schipper op het achterdek de schoot in de gaten houdt. Het log geeft al gauw twee-tiende knoop winst aan en de schipper weet: dat wordt nog wel iets meer. Bij de kardinaal meldt hij zich bij de verkeerscentrale, en haalt opgelucht adem als hij te horen krijgt dat er nog plek is. “U bent wel de laatste, schipper, de haven van West-Terschelling is vanaf nu vol voor charters.”

Net niet bezeild
De tjalk vervolgt zijn weg naar het noorden. Eenmaal op de West-Meep ziet de schipper een paar collega’s doorvaren, die gaan nu naar Vlie. Wat verder naar achteren draaien een paar schippers toch nog de West-Meep op; die hopen misschien op coulantie van de havenmeester, of plannen een ankerstop voorbij Dellewal. Als ze de Slenk naderen, laat de schipper de aap en de kluiver strijken: straks hebben ze nog werk genoeg om in het Schuitengat de rest op te doeken. De Slenk is maar net bezeild. Met het zwaard er diep onder is het echter nog goed te doen. Op de banken aan stuurboord staat alweer flink water, het tij komt snel op, hij ziet dat zijn hekgolf een brandinkje over de rand van de bank trekt. Het laatste stuk van de Slenk zal er om spannen. Dat is net niet bezeild, maar hij vermoedt dat hij met een beetje knijpen het laatste stukje voor de scheidingston wel af kan steken. Dat heeft hij wel vaker gedaan, en met de opkomende vloed kan hij zich wel wat permitteren. Hij roept de deksman, die heeft hier nu meer ervaring dan hij. “Eeuh, de laatste keer is al wel weer een dikke maand geleden, maar afsteken doen we hier het hele seizoen al, dus dat zal geen probleem zijn.” De schipper knikt: “Dan wagen we het erop. Klaarmaken om de boel te strijken, maar trek nu nog even alles strak.” Met het schip op één oor maakt hij hoogte, om pas op het laatste moment over de bank te hoeven afsteken. Dan beginnen de zeilen te killen. De schipper roept: “Grootzeil neer!” en draait op de weer volvallende fok scherp naar het noordoosten, over het puntje van de bank die hem van het Schuitengat scheidt. Het schip richt zich op, het zwaard zwaait uit en komt omhoog. Hij laat het binnendraaien, maar heeft het commando nauwelijks gegeven als de tjalk opeens afremt. Zand!

Wind en stroom
Hij gooit het roer opnieuw om, de bezaan staat nog aan stuurboord, misschien kan hij nog naar dieper water loeven. Maar het is te laat, de boeg draait door en de schipper houdt bij de nu volgende gijp met moeite de schoot in toom. Met de bezaansgiek tegen de bakboordsbakstag draait het schip nog verder door, en de schipper weet: nu zit hij echt vast. Hij laat de zeilen verder strijken en zet de motor aan. Hij maakt zich niet druk, de vloed komt op, hij zal zo weer los komen. Maar hoe hard hij ook achteruit slaat, de wind en stroom zijn sterker en drijven hem onverbiddelijk verder de bank op. Pas een dik uur later komt hij los. Achter hem zijn dan al lang de collega’s gepasseerd die nu in zijn plaats lachend naar binnen konden. De schipper gaat voor anker en overdenkt zijn zonden. Hij vertrouwde te gemakkelijk op zijn ervaring, en op de kracht van wind en stroom heeft hij zich ondanks alles toch verkeken. Zo zie je maar, op het Wad raak je nooit uitgeleerd. De volgende keer dat hij na maanden weer het wad op gaat zal hij toch scherper informatie moeten inwinnen in plaats van af te gaan op oude kennis; het Wad verandert veel te snel om zomaar ergens af te steken.

Auteur: Peter Fokkens